De vaste route van Jenny Arean

Rode benen kweken bij de kachel

Als kind woonde Jenny Arean in de Tweede Jacob van Campenstraat. Eerst bij mensen in, later met haar moeder, de chansonnière Conny Renoir, en stiefvader, zanger en liedjesschrijver Harry Bordon, in pension Raamsdonk op een kamer met ‘sleuf’. Gezelligheid had ze aan vriendinnetje Christa, met wie ze de buurt verkende. Het was vooral wachten op een huis tijdens hoogtijdagen van woningnood. “De mensen sleurden de ambtenaren van het CBH zowat door de loketten.”

Het was een karige tijd, daar in de Tweede Jacob van Campenstraat, waar Jenny Arean met weinig warmte aan terugdenkt. “Het was de firma chaos. Wij hadden niks, mijn moeder was weggelopen bij mijn vader met wat ze aanhad en dat was het.” Een woning was er ook niet, dus werd Arean op zevenjarige leeftijd hier op de bel-etage van nummer 117 ondergebracht bij een collega van haar moeder. “Zonder ouders, dat was verschrikkelijk. Mijn moeder zat met mijn oma ergens op een zolderkamertje op de Korte Prinsengracht, daar kon ik niet bij. ’s Ochtends kwam ze me hier ophalen om naar school te gaan en ’s avonds kwam ze me weer naar bed brengen.”

Na anderhalf jaar kreeg haar moeder woonruimte in het belendende nummer 119, dat onderdeel uitmaakte van pension Raamsdonk aan de Stadhouderskade. Ook te bereiken via de diepe achtertuin. Terwijl wij ons bukken en via het souterrainraam de tuin en achtergevel van Raamsdonk proberen te ontwaren, komt de bewoner naar buiten met een welkome boodschap: “Bekende Nederlanders mogen best wel even binnenkomen.”
En dus betreden wij het verleden, waar de hokkerigheid plaats heeft gemaakt voor open ruimte. Dat laat onverlet dat Arean bij de wc in het souterrain, waar Christa met haar moeder woonde, zich de ratten nog goed herinnert. “Als je naar de wc moest, moest je eerst op de deur bonzen. Dan hoorde je geritsel en schoten die ratten weg.” Ze rilt er nog van. Maar knapt gauw weer op als zich een nieuwsgierige herderpup aandient. “Kind nou tóch, wat een bééld!”
Via de openslaande deuren lopen we, met pup en bewoners, de tuin in, waar Jenny en Christa veel speelden. En optraden. “Op de bel-etage woonde Ali en die was samen met haar man helemaal in de opera en operette en dan zongen Christa en ik hier bij een koffergrammofoon operettearia’s of het duet uit de Parelvissers. Op stelten.”

De dood van Koentje
We blikken omhoog. Jenny woonde met haar moeder en Harry op de eerste verdieping – toen zonder, nu met balkon. Het gezin had de achterkamer, plus keukentje. “Dat was een sleufje en daar sliep ik, in een kampeerbed dat ’s avonds werd uitgeklapt. Overdag werd het allemaal weer ingeklapt, anders kon je er niet afwassen of koken. En ’s winters met plastic over mijn bed, want dan moest de was erboven drogen.”
Stiefvader Harry, op wie ze dol was, schreef vaak ’s nachts zijn liedjes en conferences, want dan was het rustig in het drukke huis. Hoewel… Als de bewoners van de tussen- en voorkamer met elkaar naar bed gingen moest in de achterkamer de radio hard. “En vice versa.” De bovenburen maakten elk jaar een kind en die kregen allemaal een eigen ‘kamertje’. “De bovenbuurman timmerde allemaal sleufjes naast elkaar in de achterkamer. Ook een keer met oud hout en toen hadden we wandluizen. Het klinkt als 1900, maar het waren de jaren vijftig.”
Wij nemen afscheid van mens en dier en staan weer op straat, destijds ook het terrein van Areans eigen hond Koentje. “Beeldig was hij, maar hij werd hier in de straat overreden door een auto van British Petrol. Hij is de halve straat nog doorgelopen, er was niets aan hem te zien, maar binnen is-ie in elkaar gestort.” In een linnen zak werd Koentje meegegeven aan een man van het asiel. “Wij brúllen, natuurlijk, mijn moeder en ik. Toen zei die man: ‘Ach, mevrouw, als u van hondjes houdt, heeft u binnen de kortste keer een nieuwe.’ Ik kon hem wel doodslaan! Voor onze Koen een ander!”
We steken de Gerard Doustraat in, zoals Jenny dat ook vaak met Christa deed. De meisjes konden onderweg verbazingwekkend lang bezig blijven met het spelletje ‘dit is van mij en dat is van jou’. Bij nummer 238 staan we even stil. Tot haar verbijstering ontdekte Arean pas onlangs dat hier een (nog steeds functionerende) synagoge zit. “Kijk, daarboven, een davidster. Die is me als kind nooit opgevallen.” Ook de Duitsers zagen de sjoel over het hoofd: het gebouw kwam de oorlog ongeschonden door.

Standwerkers op de markt
In het hoekpand met de Nicolaas Berchemstraat zat destijds de boekuitleen, waarvan Jenny en Christa alle Arendsogen verslonden en naspeelden. “Later leenden we Gejaagd door de wind. Zaten we voor de kachel in het souterrain, heel lekker met z’n tweeën in een stoel van die ontzettend rode benen te kweken, en dan wisselen van plaats zodat het andere been kon verbranden.” De meisjes ‘deden’ graag de Albert Cuyp, zeker op zaterdagmiddagen als de standwerkers hun conferences hielden. “Als er lachsalvo’s uit het publiek kwamen, wist je: daar moet ik heen, die doet het goed.” Nu proberen we vooral de slager te vinden waar Koentje altijd uit eigen beweging heenging om achter de toonbank mooi te gaan zitten voor een plakje worst. We ontdekken hem niet.
We lopen de Eerste Van der Helststraat uit, richting Stadhouderskade, waar vroeger een “hele romantische route” langs het water liep. Wij steken over en trotseren een “Noordpoolwind”, maar tussen de geparkeerde auto’s komt dat romantische gevoel niet terug. Wel dient zich een anekdote aan wanneer we de Rijksacademie van Beeldende Kunsten passeren. De heren van nummer 119 hingen aan de achterkant wel eens uit het raam om te koekeloeren naar de blote meiden die voor de studenten poseerden. “Harry stond er eens een keer in duster en met hoge hoed op. ‘Yoehoe’, riep hij.”
Via de Nicolaas Berchemstraat lopen we weer richting Tweede Jacob van Campenstraat. Arean was een jaar of elf toen het gezin naar een hele (!) etage in de Tweede Jan Steenstraat verhuisde. Een paleis in haar ogen. “Als je geen vierkante meter van jezelf hebt, snak je daarnaar. Een plek waar je met vriendinnen kan zitten, waar je geheimen kan hebben en boeken kan lezen.” De vriendschap met Christa verwaterde, zeker toen Arean bij Wim Kan aan de slag ging. “Je komt in een heel andere wereld terecht, en dat slokt je gewéldig op.” Voor Arean begon er een heel nieuw leven – of liever gezegd: het leuke leven begon toen pas.

Tekst: Marcella van der Weg

Juli-Augustus 2010